In het begin van haar bestaan maakte het COC voor haar bijeenkomsten gebruik van de huiskamers van hun leden. Vanaf het moment dat de vereniging groeide en de huiskamers te klein werden, ging men op zoek naar zaaltjes. Het eerste onderkomen was in artiestenbar Charly Stok aan het Mathenesserplein 14. In 1951 vond de vereniging onderdak in een bovenzaaltje van een café aan de Heemraadsingel. Toen de uitbater de bezoekers wat beter leerde kennen, was dat de reden om het COC in het vervolg niet meer toe te laten. Eén van de leden die telkens van zaaltje naar zaaltje moest trekken was Bram van Leeuwen, de man die later bekend werd als de Prince de Lignac. In 1953 kreeg hij genoeg van het Rotterdamse COC-gekwakkel. Hij werd zelf maar voorzitter en gaf zichzelf een maand de tijd om naar een nieuw, vast COC-lokaal te zoeken. Bij een bakker in de Coolsestraat 35, die naast de ruimte voor zijn bakkerskarren nog een zaaltje exploiteerde, had Van Leeuwen beet. Voor zeventig gulden per week tekende hij namens zijn Nederlands Talen Instituut een huurcontract, met toestemming voor onderverhuur. Het COC heeft er jaren gebruik van gemaakt. Toen de bakker erachter kwam wat voor vlees hij in de kuip had, bleek hij geen enkele moeite te hebben met de bezoekers. Door de groei van de vereniging breidde het COC in 1967 uit en vergrootte de ruimte door het pand op nummer 33 erbij te betrekken. Aan de locatie werd in navolging van Amsterdam de naam “de Schakel” toegewezen. Deze locatie werd na de verhuizing van het COC naar nummer 94 de dansgelegenheid After Dark I.